[ad_1]

Twee miljard euro. Dat is wat de overheid zegt maximaal te investeren in Tata Steel. Het is ook wat de meeste krantenkoppen melden. Maar wie de intentieverklaring doorneemt, ontdekt een ander verhaal. Vandaag publiceert SOMO in economenvakblad ESB een analyse waaruit blijkt dat de werkelijke kosten hoger liggen. Mocht het tot een definitieve overeenkomst komen, dan vereisen de huidige gestelde voorwaarden jaarlijks nog eens €375 tot €580 miljoen aan extra publieke middelen, tot minstens 2040.

Nederland wil in 2030 zijn klimaatdoelen halen, en de basisindustrie is daarin de lastigste sector. Daarom maakt de overheid een-op-een afspraken met grote gevestigde uitstoters om ze met subsidies sneller te laten verduurzamen – sneller dan waartoe het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) ze dwingt. Die subsidies heten “maatwerksubsidies”.

Tata Steel is de grootste uitstoter in Nederland, verantwoordelijk voor 7,6 procent van de nationale CO₂-uitstoot. Zonder verduurzaming van het bedrijf moet de rest van Nederland compenseren met onevenredig zware maatregelen. Die positie geeft Tata Steel macht boven de overheid aan de onderhandelingstafel.

Vanuit die nadelige positie tekende minister van Klimaat en Groene Groei, Sophie Hermans, afgelopen september een intentieverklaring met Tata Steel. De boodschap was helder: de overheid maximeert haar bijdrage op €2 miljard. Het probleem hiermee is dat die voorstelling niet klopt, vanwege de voorwaarden die door Tata zijn uitonderhandeld. Verscholen in de intentieverklaring zitten drie opzeggronden en drie overheidsverplichtingen:

Opzeggronden – Tata Steel mag de deal opzeggen bij:

  1. Hogere netwerkkosten: transport van elektriciteit via het stroomnet.
  2. Een nationale CO₂-heffing: belasting op uitstoot om verduurzaming te versnellen, wat neerkomt op een vrijstelling voor Tata Steel.
  3. Strengere regels voor staalslakken: giftig bijproduct uit staalproductie dat géén afval mag worden.

Overheidsverplichtingen – De overheid is verplicht om het volgende te realiseren:

  1. Een Biomethaanmarkt: vergiste mest als vervanger voor fossiel gas.
  2. Infrastructuur voor het afvangen en opslaan van CO₂ (CCS) onder de grond
  3. Offshore windparken die direct aansluiten op Tata Steel.

Daarbij is het goed te vermelden dat de intentieverklaring nog geen definitieve overeenkomst is. Maar dit zijn wel voorwaarden waar, zoals Tata Steel zelf aangeeft in een reactie aan SOMO, er “(zicht op) een oplossing moet zijn” om tot een maatwerkovereenkomst te komen. Als deze voorwaarden terugkomen in de definitieve overeenkomst, creëren ze stilzwijgende garanties die jaarlijks honderden miljoenen kosten.

Hierbij is het belangrijk om te beseffen dat de geschatte jaarlijkse kosten van €375 tot €580 miljoen niet op zichzelf staan. Het is geld dat niet naar een duurzame economie gaat. Niet naar volkshuisvesting. Niet naar zorg of onderwijs.

Tata’s plan

Dus, wat is Tata Steel nou precies van plan? Volgens de intentieverklaring zal het verduurzamingsplan in twee fases verlopen. Tot 2030 vervangt het bedrijf een van de twee fossiele productielijnen door een kleinere lijn op gas. De productie van staal daalt met 19 procent; 49 procent draait dan op gas, 32 procent blijft op kolen. Vanaf 2032 komt daar CO₂-afvang bij en zou fossiel gas plaatsmaken voor biomethaan.

Pas vanaf 2037 wil Tata Steel volledig van kolen af. Hoe dat moet gebeuren is niet afgesproken.

Oorspronkelijk zou Tata overstappen op waterstof, maar die route is verlaten: het werd te duur. In hun huidige plan (met gas en biomethaan) worden de elektriciteitskosten weliswaar lager, maar er komen wel nieuwe kosten voor CCS-infrastructuur en biomethaan bij. De rekening verschuift daarbij het bedrijf naar de belastingbetaler.

De kosten

De grootste post is biomethaan: €195 tot €330 miljoen per jaar vanaf 2032. Tata Steel heeft 0,5 miljard kubieke meter nodig, anderhalf keer de huidige nationale productie. Omdat er nauwelijks een biomethaanmarkt bestaat, belooft de overheid deze te ontwikkelen én te subsidiëren zodat het bedrijf hiervoor niet meer betaalt dan voor fossiel gas. De complete opbouw van alle additionele kosten staan in de figuur hieronder.

Opgeteld: €375 tot €580 miljoen per jaar, tot minstens 2040, bovenop de eenmalige €2 miljard dus. En dan zijn de meerkosten voor staalslakken nog niet eens meegerekend. Bovendien is de biomethaanmarkt zo onzeker dat de subsidie hoger kan uitvallen dan hier neergezet. Ondanks die onzekerheden is de richting helder: de extra jaarlijkse lasten voor de Nederlandse staat lopen in de honderden miljoenen per jaar.

Precedentwerking

Dit gaat verder dan Tata Steel – deze deal zet een precedent voor het hele Nederlandse industriebeleid.

Als Tata Steel een uitzondering krijgt op de nationale CO₂-heffing, hoe legt een nieuw kabinet die heffing dan op aan andere bedrijven? Als de grootste vervuiler een laag nettarief krijgt, hoe vraagt de overheid andere bedrijven dan om hogere tarieven te accepteren?

Bij vergelijkbare tegemoetkomingen voor de rest van de industrie loopt de subsidie snel op tot €6 à €8 miljard per jaar.

De subsidiefuik

Los van de bedragen is er de structuur van de deal. Tata Steel heeft in een reactie aan SOMO aangegeven dat de voorwaarden nodig zijn voor een gezond vestigingsklimaat en dat de overheid alleen ‘redelijke inspanningen’ toezegt, geen verplichtingen. Die nuance is juridisch correct, maar mist het punt: zodra miljarden zijn geïnvesteerd, wordt het niet-leveren op de verplichtingen politiek onhoudbaar. En dat is een klassieke subsidiefuik.

Neem de biomethaanmarkt. Komt die niet van de grond, dan blijft Tata Steel afhankelijk van LNG-import. Door methaanlekkages in de keten wordt de CO₂-besparing grotendeels tenietgedaan. Maar na miljarden geïnvesteerd te hebben wordt doorinvesteren in biomethaan politiek onvermijdelijk, anders zijn zowel het geld als het klimaatdoel verloren.

Ook fase twee blijft vaag. De minister zegt dat er geen vervolgsubsidies nodig zijn, maar de huidige formulering in de intentieverklaring (‘as it currently stands’) houdt de deur open. Over de afronding moeten beide partijen ‘in goed vertrouwen’ overleggen, rekening houdend met de ‘redelijke belangen’ van het bedrijf. Doordat het kabinet zich nu verbindt aan Tata Steel, wordt het straks moeilijker om vervolgfinanciering af te wijzen of zelfstandig een verbod op kolenstaal in te stellen.

De subsidiefuik sluit zich: de overheid zit gevangen.

Wat is het alternatief?

Maatwerksubsidies zijn bedoeld om verduurzaming te versnellen. Maar bij Tata Steel is het zeer de vraag wat voor versnelling dit plan biedt. Onder het Europese emissiehandelssysteem moet de uitstoot van het bedrijf in 2040 netto nul zijn; dit plan bereikt dat met vijf jaar vertraging pas in 2045. Bovendien creëert het systeem al een businesscase: vanaf 2031 verdwijnt 78 procent van de gratis emissierechten, vanaf 2034 helemaal. De kosten van fossiele staalproductie stijgen dan zodanig dat verduurzaming economisch rationeel wordt.

Als het Europese emissiehandelssysteem werkt, wat rechtvaardigt dan de maatwerksubsidie?

Daarbij: waarom miljarden investeren voor staal in Nederland? Slechts 11 procent van de productie van Tata Steel gaat naar de Nederlandse maakindustrie. Via Europese aanbesteding kan Nederland die hoeveelheid strategisch inkopen én tegelijk waterstofstaalproductie stimuleren daar in Europa waar hernieuwbare energie goedkoop is. Het post-fossiele tijdperk vraagt om allocatie op basis van efficiëntie en duurzaamheid, niet op basis van fossiele infrastructuur uit het verleden.

Winsten privaat, kosten publiek

Als deze intentieverklaring definitief wordt, is dat een ongerechtvaardigd grote overdracht van risico en kosten van Tata Steel naar de Nederlandse samenleving. Het bedrijf krijgt substantiële toezeggingen en ontbindingsrechten. De overheid bindt zich aan infrastructuurinvesteringen en jaarlijkse subsidies zonder vergelijkbare waarborgen.

Winsten blijven privaat, kosten worden gesocialiseerd. Dit is het patroon dat SOMO wereldwijd waarneemt bij grote multinationals. De geschatte jaarlijkse kosten van €375 tot €580 miljoen zijn niet vrijwillig aangeboden. Ze zijn het resultaat van onderhandelingen waarin Tata Steel zijn positie als grootste uitstoter van Nederland heeft gebruikt om maximale publieke steun af te dwingen.

Het Tata-dossier is een lakmoesproef voor het nieuwe kabinet. Die keuze vereist op z’n minst transparantie over de werkelijke kosten.

Opmerking: Dit artikel is een samenvatting van het onderzoek dat door SOMO is uitgevoerd en gepubliceerd in het economenvakblad ESB. Het volledige artikel vindt u hier.

Reacties Tata Steel en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Tata Steel heeft in een reactie aan SOMO aangegeven dat de voorwaarden nodig zijn voor een gezond vestigingsklimaat en dat de overheid alleen ‘redelijke inspanningen’ toezegt, en (nog) geen verplichtingen. Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei benadrukt dat de opzeggronden formeel vervallen bij een definitieve maatwerkafspraak en dat de overheid zich nog nergens aan heeft gecommitteerd. De volledige reacties kunt u hier lezen.

Die nuances zijn juridisch correct (en verwerkt in het artikel), maar missen het punt. De vraag is niet wat de huidige verplichtingen zijn, maar wat de kosten worden als deze voorwaarden in de definitieve overeenkomst terugkomen. Dat Tata die voorwaarden nodig acht, bevestigt het bedrijf zelf in de reactie op dit artikel.

Bron: SOMO

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Bij samenwerkingsprojecten tussen wetenschap en industrie rond duurzame waterstof is weinig aandacht voor een rechtvaardige verdeling van (verborgen) kosten en opbrengsten. Het helpt als buitenstaanders betrokken worden bij de programmering van het onderzoek. Dat blijkt uit het rapport ‘Waarden wegen in wetenschap’ van het Rathenau Instituut.

Het Rathenau Instituut bestudeerde hoe het onderzoek naar hernieuwbare waterstof aangestuurd wordt. Wie zitten er achter de knoppen? (Vooral de fossiele industrie.) Speelt rechtvaardigheid een rol? (Alleen enigszins op het gebied van veiligheid en kosten.) En kan er meer rechtvaardigheid in het systeem komen? (Ja, het begint met het betrekken van buitenstaanders.)

Het Rathenau Instituut richtte zich op onderzoek naar hernieuwbare waterstof, omdat velen in industrie, wetenschap en beleid dit zien als onmisbaar onderdeel van de duurzaamheidstransitie. De technologie is echter omstreden. De kosten voor verdere ontwikkeling en implementatie zijn namelijk hoog en de maatschappelijke effecten onzeker. Een belangrijk vraagstuk gaat dan ook over rechtvaardigheid: wie heeft baat bij het onderzoek en wie draagt de kosten?

De onderzoekers bestudeerden de wetenschappelijke literatuur en hielden workshops waarin ze met betrokkenen probeerden om meer aandacht voor rechtvaardigheid te krijgen.

‘In de wetenschap wordt op allerlei manieren, vaak subtiel en voor velen ook ongemerkt, gestuurd op waarden en belangen,’ zegt Eefje Cuppen, directeur van het Rathenau Instituut. ‘Ons onderzoek laat zien welke belangen en stemmen ongehoord zijn. Ik ben er trots op dat we manieren bieden om die ongehoorde stem een plek te geven.’

Het rapport noemt onder andere dat de Tweede Kamer en ministeries kritischer kunnen zijn in wie richting geeft aan het onderzoek naar hernieuwbare waterstof. Verder zouden ze meer kunnen sturen op de publieke waarden die de Kamer belangrijk acht.

Volgens het Rathenau Instituut zijn de aanbevelingen niet alleen nuttig bij het onderzoek naar duurzame waterstof, maar ook bij onderzoek voor andere duurzaamheidstransities. De partijen die bepaalde sectoren nu domineren, inclusief het onderzoek in die sectoren, hebben vaak geen baat bij grote veranderingen. Het is, aldus de onderzoekers, daarom cruciaal voor het in goede banen leiden van duurzaamheidstransities dat uitdagers, maatschappelijke organisaties en publieke instanties een tegenwicht bieden aan behoudende, private belangen.

Bron: Rathenau Instituut

[ad_2]

Source link

[ad_1]

De grote industriële bedrijven in Nederland hebben in 2024 iets CO₂-efficiënter geproduceerd dan het jaar daarvoor. Dat blijkt uit de jaarlijkse analyse van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) van gegevens van bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Meerjarig echter is er nog geen sprake van een trendbreuk. De gerapporteerde verbetering is daarvoor ook te klein.

Een meerderheid van de installaties stootte in 2024 per eenheid geproduceerd product minder CO₂ uit dan in 2023. Mede hierdoor verbeterde de totale CO₂-efficiëntie met 1,6 procentpunt, tot –15,3% ten opzichte van de Europese benchmark (zie kader). Tegelijkertijd nam de totale uitstoot van de ETS-deelnemende industrie toe, zoals de NEa eerder dit jaar rapporteerde, net als de totale productie.

Hoewel er van 2023 naar 2024 sprake is van een verbetering, zien we deze op de langere termijn (2018-2024) niet terug. In de fluctuaties is, voorzichtig, wel een trend te ontdekken: Stijgt de productie dan wordt er CO2-efficiënter geproduceerd. Daalt de productie echter dan zien we het omgekeerde.

Mark Bressers, directeur-bestuurder van de NEa: “Sommige bedrijven zagen kans hun productie te verhogen en daarmee hun installaties efficiënter in te zetten. Voor een echt sterke verbetering is het wachten op meer investeringen in verduurzaming van productieprocessen en de afvang van CO₂.”

(klik op de afbeelding om te vergroten)

Verschillen in sectoren aanzienlijk

In deze analyse vergelijken we de prestaties van de Nederlandse industrie met die van de 10% best presterende bedrijven in Europa. De Nederlandse industrie presteert gemiddeld genomen nog niet op het niveau van deze Europese benchmark.

Positieve ontwikkelingen zijn zichtbaar in de chemische sector en de papierindustrie, waar de efficiëntie ten opzichte van vorig jaar verbeterde (met respectievelijk 2,8 en 2,4 procentpunt). In enkele andere sectoren, was juist sprake van een, soms lichte, achteruitgang

Verbetering in de efficiëntie kunnen het gevolg zijn van productiestijging maar er zijn ook andere factoren die maken dat een bedrijf beter of minder goed presteert. Bedrijven kunnen technische aanpassingen doen, meer biogene brandstoffen gaan gebruiken of deels overstappen op het maken van minder energie intensieve producten.

Benchmark bepaalt prikkel tot verduurzaming

In de rapportage van de NEa worden de verschillende sectoren van de Nederlandse industrie vergeleken met de zogenaamde benchmark. Belangrijk, omdat de relatieve afstand tot die benchmark bepaalt in hoeverre een industriële organisatie zijn uitstoot moet afdekken met gekochte dan wel gratis emissierechten. Deze gratis rechten, die onder andere bedoeld zijn om carbon leakage naar buiten de EU te voorkomen, zullen ook de komende jaren nog een belangrijke financiële rol blijven spelen.

Bressers: “Met deze cijfers willen we uiteindelijk inzichtelijk maken hoe de Nederlandse industrie zich ontwikkelt ten opzichte van de Europese concurrentie. Het EU ETS is een Europees systeem, en het klimaateffect moet dus ook in Europees perspectief worden bekeken. Wij zouden desondanks graag preciezer inzicht hebben hoe de Nederlandse industrie zich verhoudt tot die van de andere Europese landen. De bij ETS zo belangrijke benchmark is hiervoor geen realistisch streefcijfer. We roepen andere deelnemende landen daarom op om ook hun efficiëntiecijfers openbaar te maken om zo beter te kunnen duiden hoe de Nederlandse industrie nu presteert ten opzichte van zijn Europese concurrenten. En we zullen daarvoor ook de samenwerking met Europese Commissie opzoeken.”

Achtergrond bij het onderzoek

De grootste CO2-uitstoters binnen de Nederlandse industrie nemen verplicht deel aan het EU ETS. De NEa verzamelt en rapporteert als nationale autoriteit van al deze bedrijven (362 in 2024) jaarlijks de CO2-uitstoot. De cijfers over 2024 zijn gebaseerd op de meest recente, door bedrijven geverifieerde gegevens. Dit betreft zowel gegevens m.b.t. de productie als de uitstoot van broeikasgassen.

In het onderzoek naar de CO2-efficiëntie worden alleen die bedrijven meegenomen die gratis emissierechten ontvangen (234 installaties). Alleen zij zijn verplicht hun productievolume aan de NEa te rapporteren. Zo is bijvoorbeeld de energiesector niet meegenomen in de cijfers.

Hoe CO2-efficiënt een bedrijf produceert, wordt bepaald door vast te stellen hoeveel CO2 er wordt uitgestoten bij de productie van een vaste hoeveelheid product. Bijvoorbeeld staal, papier of glas. Binnen het EU ETS worden benchmarks vastgesteld voor de CO2 intensieve producten. De benchmarks zijn gebaseerd op de 10% meest CO2-efficiënt producerende bedrijven in Europa. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar alle bedrijven in Europa binnen het EU ETS die staal produceren en hoeveel CO2 zij uitstoten per ton staal. De gemiddelde efficiëntie van de 10% “schoonste” staalproducenten is dan de basis voor de nieuwe benchmark voor staal. Op basis van de benchmark wordt vervolgens bepaald hoeveel gratis rechten bedrijven in de sector ontvangen per ton geproduceerd product. Efficiënt producerende bedrijven ontvangen dan bijvoorbeeld meer rechten dan zij moeten inleveren om hun uitstoot te compenseren. Inefficiëntie bedrijven ontvangen juist minder rechten dan zij nodig hebben. Zo wordt verduurzaming aangemoedigd.

 Meld je aan voor de wekelijkse nieuwsbrief Klimaat & Energie om op de hoogte te blijven!

 

Bron: Nederlandse Emissie Autoriteit (NeA)

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Shell en Linde gaan met een energiehub (e-hub) stroom delen op hun terrein in Pernis in de Rotterdamse haven. Deze stroom gebruikt Linde om de afgevangen CO₂ van de raffinaderij onder druk te brengen, zodat het naar CO₂-transport- en opslagproject Porthos kan. Netbeheerder Stedin heeft geholpen om de e-hub tot stand te brengen. Deze samenwerking is een concreet voorbeeld van hoe industriële partijen elkaar kunnen versterken in de energietransitie: er zijn mogelijkheden ondanks de file op het stroomnet.

Een e-hub is een samenwerking tussen meerdere partijen die lokaal elektriciteit met elkaar delen. In dit geval had Shell stroomcapaciteit over en Linde kan dit gebruiken om haar compressoren optimaal te laten draaien. Dit is essentieel omdat het hoogspanningsnet in de Rotterdamse haven sinds 2022 vol zit.

Flexibel vermogen

Om de algemene druk op het stroomnet in de Rotterdamse haven te verminderen is flexibiliteit van bedrijven nodig. Er zijn diverse manieren om flexibeler met het stroomnet om te gaan als bedrijf: tijdens piekmomenten minder elektriciteit verbruiken, of juist meer stroom opwekken en zo vraag en aanbod op het net in balans te houden. Of zoals in dit geval de uitwisseling van capaciteit tussen partijen. Hiermee kunnen Stedin en TenneT, beheerder van het hoogspanningsnet, de betrouwbaarheid van het net borgen en ontstaat er ruimte, waarmee Linde en Shell hun plannen kunnen uitvoeren tijdens de congestieperiode.

Maatregelenpakket

Netbeheerders Stedin en TenneT werken samen met Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs en het bedrijfsleven aan een maatregelenpakket voor de haven om overbelasting en stroomuitval te voorkomen en ruimte te creëren voor klanten op de wachtlijst. Tegelijkertijd werken de netbeheerders hard aan de uitbreiding van het elektriciteitsnet van de haven, maar dit kost tijd.

“De e-hub van Shell en Linde is een prachtig voorbeeld van twee grote industriepartijen die samenwerken aan slim gebruik van hulpbronnen”, zegt Timo Idema, CTO van Stedin. “Met deze e-hub laten de bedrijven zien wat er nog wel kan op het volle stroomnet. Juist deze voorbeelden kunnen veel betekenen voor andere bedrijven in de haven, die ook op zoek zijn naar mogelijkheden. Als Stedin zetten we ons dag in en dag uit in om de netcongestie in het gebied te verminderen en daarmee ook andere bedrijven te kunnen helpen.”

“Dit is een samenwerking met alleen maar voordelen,” zegt Technology Manager Jeroen van de Heijning van Shell Pernis. “De maatschappij als geheel en de bedrijven Linde, Stedin en Shell profiteren. We kunnen nu CO₂ opslaan met behulp van elektriciteit die er anders niet was geweest, zonder de druk op het volle net te vergroten. Stroom is het werkpaard van de energietransitie en moet zoveel mogelijk beschikbaar zijn. Ik hoop dus dat ons voorbeeld veel gekopieerd kan worden.”

Foto boven: Marcel de Jonge, Project Manager

Jeroen van de Heijning, Technology Manager Shell Pernis, Norman Kindt, Plantmanager Linde, Timo Idema, CTO Stedin.

Bron: Stedin

[ad_2]

Source link

[ad_1]

RWE en TotalEnergies hebben een overeenkomst gesloten met ARC marine voor de levering van 66 innovatieve Reef cubes® voor een deel van offshore windpark OranjeWind dat in de Nederlandse Noordzee wordt gebouwd. De installatie van de fundaties van OranjeWind zal in 2026 van start gaan. Zodra de bouw van het offshore windpark is voltooid, worden de 66 Reef cubes® bij 11 turbinefunderingen geplaatst. Dit wordt een van de grootste toepassingen van kunstmatige rifstructuren bij een windpark in de Noordzee tot nu toe. Met dit natuurvriendelijke project willen de bedrijven de leefomgeving voor zeedieren verder verbeteren en onderzoek doen naar de lokale biodiversiteit.

In totaal zullen 66 Reef cubes® worden geplaatst, waarmee een habitatoppervlak van 1.440 m² wordt gecreëerd. Elke Reef cube weegt bijna 6.000 kg, is 1,5 m hoog en is gemaakt van koolstofarme, gerecyclede materialen die gecertificeerd veilig zijn voor het mariene milieu. Er worden schelpmaterialen aan het mengsel toegevoegd om het vestigen van inheemse oesters en de vorming van een lange-termijn habitat te bevorderen. Het kubusvormige ontwerp van de blokken heeft bewezen stabiel te zijn, efficiënt te vervoeren en gemakkelijk te plaatsen. Ze blijven gedurende de volledige levensduur van OranjeWind in het windpark.

Verbetering van de mariene biodiversiteit

De Reef cubes® bevatten holtes en texturen die ze tot een aantrekkelijke habitat voor mariene flora en fauna moeten maken. Eerder onderzoek door ARC marine in de Noordzee toonde al aan dat tijdens test een breed scala aan soorten in en direct rond de Reef cubes® leefde. De verwachting is dat bij het windpark OranjeWind vergelijkbare resultaten worden behaald. Kabeljauw en inheemse oesters zijn geselecteerd als focussoorten omdat ze bredere ecologische voordelen opleveren. Door de habitat en beschutting te bieden die ze nodig hebben, zal het project naar verwachting een veel bredere gemeenschap van zeeleven in het hele ecosysteem ondersteunen.

Marinus Tabak, Country Chair RWE Benelux: “We zijn trots dat het OranjeWind-project een bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit in de Noordzee door de inzet van ARC marine’s Reef cubes®. Dit sluit volledig aan bij het streven van RWE om met onze projecten en locaties een positieve bijdrage te leveren aan de biodiversiteit.”

Jean Gavalda, Director Offshore Wind Construction TotalEnergies: “Samen met onze partner RWE en in overeenstemming met de richtlijnen van de Nederlandse toezichthouder past OranjeWind Reef cubes® van ARC marine toe. Dit initiatief toont aan dat we ons inzetten om de ontwikkeling van hernieuwbare energie te combineren met de bescherming van mariene biodiversiteit, waardoor nieuwe habitats voor het leven in de Noordzee worden gecreëerd.”

Tom Birbeck, CEO ARC marine: “De plaatsing van deze opdracht bij ARC marine door RWE en TotalEnergies markeert de overgang van pilot naar volwaardige commerciële levering. Het laat zien dat toonaangevende ontwikkelaars natuurinclusief ontwerpen nu op grote schaal implementeren en niet alleen testen. OranjeWind bewijst dat het verbeteren van de biodiversiteit naadloos kan worden geïntegreerd in standaard offshore-constructies en naast bescherming van deze constructies ook meetbare ecologische waarde oplevert. Het is altijd onze missie geweest om Nature Inclusive Design praktisch, schaalbaar en meetbaar te maken. Het feit dat dit in OranjeWind wordt gerealiseerd, is een belangrijke stap voorwaarts voor de sector.”

Over OranjeWind

Het offshore windpark OranjeWind is een joint venture-project van RWE en TotalEnergies. Het windpark met een vermogen van 795 MW komt op 53 kilometer van de Nederlandse kust te liggen. De bouw op zee zal naar verwachting in 2026 van start gaan, waarna het windpark vervolgens begin 2028 volledig operationeel is. OranjeWind zal jaarlijks elektriciteit opwekken, vergelijkbaar met het verbruik van ongeveer een miljoen Nederlandse huishoudens.

Foto’s: bron: ARC marine

Bron: RWE

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Een recordaantal nationale energie-infrastructuurprojecten ging dit jaar van start. Deze projecten zijn onmisbaar om te voldoen aan de verwachte groeiende vraag naar energie én om over te stappen op meer duurzame energie van eigen bodem, zodat Nederland minder afhankelijk wordt van het buitenland. Vandaag verschijnt het overzicht van alle grote energie-infrastructuurprojecten die nu in Nederland in uitvoering zijn.

Nederland stapt over op meer duurzame energie. Daarmee worden we minder afhankelijk van fossiele energie uit het buitenland en zorgen we dat – nu en in de toekomst – bedrijven en woningen van voldoende energie worden voorzien. Om dit te realiseren wordt de komende jaren veel nieuwe energie-infrastructuur bijgebouwd, van uitbreidingen van het elektriciteitsnet tot buisleidingen voor onder meer waterstof. De Rijksoverheid zorgt daarbij voor een snelle en zorgvuldige voorbereiding van projecten zodat netbeheerders zo snel mogelijk kunnen beginnen met bouwen.

Het realiseren van grootschalige energieprojecten is complex, onder andere vanwege de schaarse ruimte voor grote energieprojecten, beperkte stikstofruimte en schaarste aan personeel en materialen. De Rijksoverheid werkt samen met de netbeheerders en medeoverheden om het tempo erin te houden. Het kabinet heeft in 2025 een versnellingspakket geïntroduceerd om de uitbreiding van het stroomnet te versnellen door procedures te verkorten, extra gebiedsinvesteringen en ondersteuning voor medeoverheden. Daarnaast werkt het kabinet met TenneT aan een forse versnelling bij de 26 meest urgente projecten om het hoogspanningsnet uit te breiden. Bij de eerste projecten is de nieuwe aanpak van start gegaan.

Mijlpalen in 2025

  • De nieuwe hoogspanningsverbinding tussen Borssele en Rilland is klaar en in gebruik genomen.
  • De hoogspanningsverbinding tussen Maasbracht en Eindhoven is verzwaard.
  • Het locatieonderzoek voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales is gestart, naar verwachting volgt in de zomer van 2026 een voorlopig locatiebesluit.
  • De route om windenergie van het toekomstige windpark op zee Doordewind aan land te brengen is gekozen

Dertien nieuwe projecten van start met locatiekeuze

Dit jaar zijn voor een recordaantal van dertien nationale projecten de locatieonderzoeken van start gegaan. Onder meer voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet bij Amsterdam-Zuidoost en Wijchen. Daarnaast zijn drie projecten voor de bouw van het landelijke waterstofnetwerk gestart. Dit betekent dat bijna alle onderdelen van het waterstofnetwerk inmiddels in voorbereiding zijn.

Acht nieuwe projecten van nationaal belang

Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) bepaalt de overheid welke grote projecten van nationaal belang extra ondersteuning krijgen. Door prioritering tijdens de uitvoering of het versneld uitvoeren van benodigde onderzoeken. In 2025 zijn acht nieuwe projecten toegevoegd aan het programma. Bijvoorbeeld onderzoek naar de uitrol van een regionaal waterstofnetwerk en waar extra kabels en leidingen nodig zijn als vliegtuigen in de toekomst op elektriciteit of waterstof gaan.

 Meld je aan voor de wekelijkse nieuwsbrief Klimaat & Energie om op de hoogte te blijven!

 

Bron: Rijksoverheid

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Van Oord heeft afgelopen woensdag de eerste monopile geïnstalleerd van het windpark op zee Hollandse Kust West van Ecowende. Het project, een samenwerking van Shell, Eneco en Chubu, wordt het meest ecologische windpark op zee tot nu toe. Voor de succesvolle installatie van de eerste van 52 door SIF gefabriceerde monopiles  zette Van Oord zijn gloednieuwe installatieschip Boreas in.

Van Oord is als Ecowendes leverancier van transport- en installatiediensten verantwoordelijk voor een breed palet aan werkzaamheden: het transport en installatie van de funderingen, het leggen en aansluiten van de bekabeling binnen het windpark, het transporteren van de windturbines en het ontwerpen en installeren van de erosiebescherming aan de voet van de funderingen. Het windpark van Ecowende is ontworpen om de energietransitie te versnellen terwijl het tegelijkertijd de effecten van windopwek op het zeeleven beperkt en biodiversiteit bevordert.

De installatie van de eerste monopile werd uitgevoerd door de Boreas, Van Oords nieuwe  hypermoderne installatievaartuig. De Boreas, het grootste en duurzaamste vaartuig van zijn soort, is specifiek ontworpen voor de nieuwste, zeer grote windturbines. Het schip is uitgerust met een kraan met een hijsvermogen van 3310 ton, bevat geavanceerde technologie om de uitstoot omlaag te brengen en is gebouwd om op methanol te kunnen varen, waarmee de CO2-voetafdruk van het schip aanzienlijk omlaag kon worden gebracht. De stille positionerings- en installatiesystemen van de Boreas helpen bovendien verstoringen voor het onderwaterleven te beperken. Daarmee is de Boreas een essentieel vaartuig voor projecten met ambitieuze ecologische eisen, zoals het windpark van Ecowende.

Twee doorsnedes monopiles

Het windpark van Ecowende krijgt monopiles met twee verschillende doorsnedes (8,8m en 9,3m), beide geproduceerd door SIF, waarmee verschillende turbinehoogtes mogelijk worden gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat hogere tiphoogtes van de turbines vogels mogelijk meer ruimte bieden om veilig door het windpark heen te vliegen en zo het risico op aanvaringen vermindert. Ecowende gaat het gedrag van vogels en het aantal aanvaringen bijhouden tijdens de bouw, maar ook gedurende de gehele levensduur van het windpark om de kennis van natuurinclusieve ontwikkeling van windparken op zee verder te brengen.

“Installatie van de eerste monopile is een belangrijke mijlpaal voor Ecowende. Het brengt ons niet alleen een stap dichter bij de realisatie van het windpark, maar het laat ons ook de innovatieve installatietechnieken testen waarmee we onderwatergeluid minimaliseren. We zijn trots dat we samenwerken met partners als Van Oord die onze ambitie om een windpark te bouwen in harmonie met de natuur volledig omarmen en de uitrol op grote schaal van windparken op zee in Nederland en daarbuiten helpt versnellen.” – Tjalling de Bruin, CEO Ecowende

Over het windpark op zee

Het Ecowende windpark (Hollandse Kust (west) kavel VI) komt op zo’n 53 kilometer van de Nederlandse kust, ter hoogte van IJmuiden. Met een operationeel vermogen van circa 760 MW kunnen we ongeveer 3% van de huidige Nederlandse elektriciteitsvraag vergroenen. Het plan is om het windpark eind 2026 in gebruik te nemen.

Bron: Eneco

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Grote financiële instellingen rapporteren over hun klimaattransitieplannen en de emissies die ze financieren. Dit doen zij voor het eerst in lijn met nieuwe regels voor duurzaamheidsverslaggeving. Uitgangspunt daarbij is dat de informatie relevant, betrouwbaar, begrijpelijk én onderling vergelijkbaar moet zijn. De AFM deed hiernaar een verkenning bij een aantal grote Nederlandse banken en verzekeraars. In ‘Naar een transparante rapportage over klimaattransitieplannen en gefinancierde emissies’ schetsen wij een actueel marktbeeld. Ook geven we ontwikkelpunten mee voor een meer gestandaardiseerde aanpak voor transitieplannen in het duurzaamheidsverslag.

Transitieplannen in het duurzaamheidsverslag geven inzicht in strategische keuzes klimaattransitie

In 2024 publiceerden de onderzochte instellingen voor het eerst een duurzaamheidsverslag volgens de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Dit deden zij vrijwillig, omdat deze richtlijn nog niet in Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. Een belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsrapportage is het transitieplan, dat alle acht onderzochte instellingen in hun verslag hebben opgenomen.

Duurzaamheidsverslagging is een leerproces

Duurzaamheidsverslaggeving volgens de CSRD is een leerproces. Voor instellingen zelf, maar ook voor andere stakeholders, waaronder de AFM. We moedigen de sector daarom aan verder te werken aan een meer gestandaardiseerde aanpak en geven in ons rapport enkele ontwikkelpunten mee voor de hele sector. Zodat gebruikers van het verslag de impact, risico’s en kansen van instellingen ten aanzien van het klimaat en de transitieplannen op waarde kunnen schatten en onderling
kunnen vergelijken. In de sector bestaan al meerdere (nationale en internationale) initiatieven en samenwerkingen voor verbetering en ontwikkeling van de duurzaamheidsrapportage en transitieplannen. De AFM moedigt de sector aan deze branche-initiatieven te vervolgen en te benutten voor verdere standaardisatie.

Marktbeeld banken

We zien in onze verkenning dat er bij de onderzochte banken een gedetailleerde en uitgebreide rapportage is over emissies en plannen. Alle vier onderzochte banken rapporteren over hun transitieplan en tussendoelen. Maar de scope en diepgang verschillen nog aanzienlijk, zien we in deze verkenning. Voor banken zijn voornamelijk de gefinancierde emissies van zakelijke leningen relevant, aangezien deze veruit de grootste bron van uitstoot vormen. Banken bieden inzicht in de sectoren die zij financieren en de doelstellingen en plannen per sector. Wat beter kan, is consistentie in definities, meetmethodes en meeteenheden binnen en tussen jaarverslagen, voor meer duidelijkheid over de reikwijdte van de plannen en betere vergelijkbaarheid.

Marktbeeld verzekeraars

De vier onderzochte verzekeraars maken hun emissiecijfers per activaklasse in grote lijnen op vergelijkbare wijze inzichtelijk, maar de mate van detail verschilt. Het grootste deel van de gefinancierde emissies komt uit bedrijfs- en staatsobligaties. De plannen richten zich voornamelijk op gefinancierde emissies uit eigen beleggingen. Vergelijkbaarheid van verzekeraars is nog beperkt mogelijk door verschillen in reikwijdte, meeteenheden en rapportageformats. Interessante aanvullende informatie over verduurzaming wordt vaak buiten het jaarverslag verstrekt.

Knelpunt blijft kwaliteit van data in de keten

Alle onderzochte instellingen geven aan dat de kwaliteit van data in de keten een belangrijk knelpunt is. Onzekerheden vloeien voort uit de beperkte beschikbaarheid van gegevens, in het bijzonder verder in de waardeketen. Het verkrijgen van betrouwbare en recente data van partijen dieper in de waardeketen is ingewikkelder dan van directe tegenpartijen. Daardoor moeten instellingen veel gebruikmaken van schattingen, modellen en externe dataproviders.

 Meld je aan voor de wekelijkse nieuwsbrief Verslaggeving & Transparantie om op de hoogte te blijven!

 

Bron: AFM

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Vandaag roept Fossielvrij Nederland de formerende partijen D66 en CDA via een paginagrote brief in de krant op om een duidelijk, ambitieus afbouwpad voor fossiele subsidies in het regeerakkoord te zetten.

Waarom? Omdat Nederland alleen met duidelijke kaders en consistente beleidsrichting de duurzame economie kan versnellen waar bedrijven en burgers allang klaar voor zijn.

Onze brandbrief uit 2023 – inmiddels gesteund door meer dan 300 bedrijven en organisaties en ruim 50.000 mensen – staat nog altijd als een huis. De oproep is onverminderd actueel. Want hoewel de Tweede Kamer, inclusief CDA en D66, twee jaar geleden voor de afbouw van fossiele subsidies stemde, heeft het huidige kabinet dit niet opgepakt. Ook in hun ‘inhoudelijke en ambitieuze agenda’ worden fossiele subsidies niet genoemd. Dat betekent dat nog steeds tientallen miljarden per jaar uit de samenleving wegvloeien naar vervuilende bedrijven.

De economische argumenten zijn glashelder:

  • fossiele subsidies remmen innovatie en vernieuwing;
  • ze houden vervuilende processen kunstmatig in stand;
  • en ze creëren onzekerheid bij bedrijven die juist willen investeren in duurzame oplossingen.

Kortom: dit is het moment om door te pakken. De maatschappelijke steun is groot, het bedrijfsleven is klaar, en de tijd van pappen en nathouden is voorbij. Stop fossiele subsidies!

Teken de brandbrief hier.

Bron: Fossielvrij NL

[ad_2]

Source link

[ad_1]

Nederland moet nu een cruciale keuze maken: verduurzaming mét behoud van een sterke industrie, of een scenario waarin banen en productie weglekken naar het buitenland. Dit zegt de VNCI in reactie op het eindadvies van de Overlegtafel CO₂-heffing Industrie, dat vandaag is gepresenteerd.  

Van de drie scenario’s die in het advies staan, heeft de VNCI een sterke voorkeur voor ‘pluspakket 1’, dat inzet op verduurzaming mét de industrie waarvoor extra financiële ondersteuning wordt vrijgemaakt. Het afschaffen van de nationale kop die de CO₂-heffing was, is daar een belangrijk onderdeel van.

Doormodderen geen optie

Het advies van de Overlegtafel wijst echter naar een scenario (pluspakket 2) zonder concrete actie om de stijgende nettarieven te dempen. Volgens de VNCI is dit ‘doormodderscenario’ geen optie: het is kostbaar, biedt geen level playing field en leidt daarom niet tot de gewenste verduurzaming. Nederland dreigt hierdoor banen en investeringen te verliezen, terwijl de CO₂-doelstellingen in gevaar komen.

Alternatieven

Een derde alternatief dat in het advies wordt beschreven, is verduurzaming met acceptatie van weglek (pluspakket 3). De keuze tussen de verschillende alternatieven is een politieke en kan volgens de VNCI niet langer worden uitgesteld.

“Het is essentieel dat Nederland kiest voor verduurzaming mét industrie,” zegt Mark Intven, Hoofd Klimaat, Energie, Innovatie en Duurzaamheid bij de VNCI. “Onze sector wil en kan bijdragen aan het halen van de klimaatdoelen, maar daarvoor moeten de randvoorwaarden op orde zijn. Alleen dan behouden we economische kracht, kunnen we investeren in duurzame technologieën én realiseren we de energietransitie. Wij zijn ervan overtuigd dat dit ook de route is waarvan men nu aan de formatietafel ziet dat die nodig is voor ons land”.

Over de CO₂-tafel

De Overlegtafel CO₂-heffing Industrie is door demissionair minister Hermans van KGG in het leven geroepen nadat de Tweede Kamer afgelopen zomer stemde voor afschaffing van de nationale CO2-heffing, die duurzame investeringen van de industrie belemmert en bedrijven op achterstand zet ten opzichte van onze buurlanden. De overlegtafel van ambtenaren, economen, industrie, milieubeweging en andere stakeholders moest met alternatieve voorstellen komen om de CO2-doelen te halen.

Bron: VNCI

[ad_2]

Source link

Berichten paginering